Naast internationele druivenrassen zoals Pinot Noir en Riesling, werken ze ook met autochtone en streekgebonden rassen zoals Furmint, Hárslevelű en Kadarka. Deze eerder ongekende druivenrassen vragen wel een woordje duiding. Furmint kent zijn roots in de 16e eeuw in Hongarije. Deze traag rijpende druif ontknopt al heel vroeg in de lente wat hem vorstgevoelig maakt. Hij wordt voornamelijk ingezet voor het maken van droge wijnen, maar hij kan bij een laattijdige oogst ook in een dessertwijn resulteren. Door zijn hoog gehalte aan zuren geeft Furmint frisse en fruitige wijnen. Met de volgende druif in het rijtje zijn we nog minder vertrouwd. Hárslevelű kent zijn oorsprong ook in Hongarije. Naast het Slowaakse grensgebied wordt hij ook in Zuid-Afrika geteeld. Als monocepage levert hij stevige droge witte wijnen. Kadarka is een rode druif die je bijna uitsluitend in de Balkan vindt. Deze druif verliest aan populariteit en moet vaak baan maken voor druiven die eenvoudiger te telen zijn. Kadarka vraagt door zijn gevoeligheid aan ziektes en rotten veel aandacht van de wijnbouwer. Maar die inspanningen worden beloond door de mooie en stevige tannines die deze druif te bieden heeft.